Bran III | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Het Spel der Tronen hoofdstuk | ||||||||||
POV | Bran Stark | |||||||||
pagina | 154 (Andere versies) | |||||||||
Hoodstuk chronologie(All) | ||||||||||
|
Bran III is het zeventiende hoofdstuk van het boek Het Spel der Tronen. Het hoofdstuk wordt verteld vanuit het oogpunt van Bran Stark.
Samenvatting[]
Bran valt. Hij hoorde een stem tegen hem fluisteren dat hij moest vliegen. Nog steeds viel hij. Bran zegt tegen de stem dat hij niet kan vliegen. Uiteindelijk vroeg Bran om help aan de stem. Toen hij keek zag hij dat er een kraai tegen hem sprak. Opnieuw zegt de kraai tegen hem dat hij moet vliegen. Waarop Bran opmerkt dat de kraai vleugels heeft. Bran bleef vallen Op aanraden van de kraai keek hij omlaag.
Beneden zag hij Winterfel. Hij zag bekenden, zijn broer Robb, Hodor de reus. Ook zag hij de grote witte Weirboom. Toen hij naar het oosten keek zag hij zijn moeder in de boot in de Beet. In het zuiden zag hij zijn zusjes en zijn vader. Toen hij zijn hoofd ophief zag hij de Vrijsteden en daarachter Vaes Dothrak en de fabuleuze landen aan de Jaden Zee. Ten slotte keek hij naar het noorden en zag zijn bastaardbroer Jon Sneeuw en zijn blik gleed verder over het noorden. Toen zei de kraai dat Bran het wist. Het wordt Winter...
Daarna bekeek Bran nogmaals de kraai en zag dat hij drie ogen had. Toen vloog Bran. Toen hakte de kraai fel met zijn snavel op hem in. Toen opende Bran in Winterfel zijn ogen. Voor hem zag hij zijn schrikwolf en noemde hem Zomer.
Personages[]
|